De d’s en de t’s, waar komen ze vandaan?
Al kun je nog zo goed Nederlands schrijven, een foutje met d of t is zo gemaakt. Zelfs op de basisschool komt het weleens voor dat een docent zich vergist. Hoe zou dit toch komen en waarom is dit zo moeilijk?
- Download jouw gratis communicatie ebook!
- Kiezen kan alleen bij werkwoorden
- Een subject met een toestand, handeling of proces
- De vorm van het werkwoord
- Hoe maak je de stam van het werkwoord?
- Bij 2e en 3e persoon enkelvoud en de meervoudsvormen
- De voltooid verleden tijd
- Als de eindletter verandert
- Veelgestelde vragen
Lees verder na de afbeelding.

Kiezen kan alleen bij werkwoorden
Het is best een ingewikkelde kwestie bij het leren van de Nederlandse taal. Als het goed is leer je d’s en t’s op de basisschool op de juiste plek te gebruiken. Ook iemand die het Nederlands leert als tweede taal heeft er moeite mee.
Het is daarom goed om als eerste stap uit te leggen bij werk type woorden de keuze tussen een ‘d’ of een ‘t’ aan het einde van het woord eigenlijk bestaat. Die keuze bestaat alleen bij het gebruik van werkwoorden.
Een subject met een toestand, handeling of proces
De eerste vraag die dus moet worden beantwoord luidt: Wat is een werkwoord eigenlijk? In feite zijn dit alle woorden die een activiteit of een beweging aanduiden. Zo zijn de woorden ‘doen’ en ‘laten’ aansprekende voorbeelden. Maar ook fietsen, lopen, schelden, eten, gaan en omvallen zijn werkwoorden. Het zijn steeds de woorden die een zin een toestand, handeling of proces aangeven.
Ze doen dit altijd in combinatie met een subject. Dat is dus een persoon of misschien een dier. Zo is in de zin ‘De hond loopt.’ het woordje ‘loopt’ het werkwoord en ‘de hond’ het subject. Er had ook kunnen staan: ‘De jongens fietsen.’ Nu is ‘fietsen’ het werkwoord en zijn ‘de jongens’ subject.
De vorm van het werkwoord
Wat maakt het nu zo lastig om een werkwoord goed op te schrijven? Dit komt doordat een werkwoord een vorm heeft die afhangt van het subject (de persoon of het dier). Bovendien wordt een werkwoord in de zin gebruikt om er de tijd mee aan te geven. Met tijd bedoelen we hier: tegenwoordige tijd en verleden tijd.
Laten we eerst eens kijken naar de subjecten. Als voorbeeld nemen we een man en noemen hem Jaap. Als Jaap naar de snackbar gaat zegt hij tegen zijn vriendin: ‘Ik fiets even naar de snackbar toe!’. Je ziet dat er hier geen ‘t’ achter het woord ‘fiets’ staat. Dat klopt, want Jaap spreekt hier in de 1e persoon enkelvoud. We noemen dat ook wel: ‘spreken vanuit de ik-vorm’. In dat geval komt er nooit een ‘t’ achter de stam van het werkwoord.
Hoe maak je de stam van het werkwoord?
Een stam? Wat is dat nu weer, zal jij je misschien afvragen. Dat is niet zo ingewikkeld als het misschien klinkt, want je gebruikt ze doorlopend. Om te weten hoe je met een werkwoord moet omgaan, neem je eerst het ‘hele werkwoord’. In officiële taal wordt dit ook wel ‘de infinitief’ genoemd. Wanneer Jaap zegt ‘Ik fiets’ dan is het hele werkwoord ‘fietsen’. Als Jaap dan in de 1e persoon enkelvoud spreekt, moet hij altijd de stam van dit werkwoord gebruiken.
De stam vind je door van het hele werkwoord de laatste letters ‘e’ en ‘n’ af te halen. Je doet dit bijvoorbeeld ook bij dansen (ik dans), knielen (ik kniel), zingen (ik zing) en schreeuwen (ik schreeuw).
Soms moet je nog een derde letter van het hele werkwoord afhalen. Dit gebeurt als er een dubbele medeklinker in het hele werkwoord staat. Je haalt dan ook één van de twee medeklinkers weg. Bijvoorbeeld: knippen (ik knip), voetballen (ik voetbal), bellen (ik bel), rollen (ik rol).
En dan kan het nog gebeuren dat je in de stam een extra klinker moet opnemen. Dit is het geval als we bij het hele werkwoord één klinker schrijven die we uitspreken alsof er twee achter elkaar staan. Bij de stam moet dan echt een tweede klinker worden geschreven, om te voorkomen dat je de enkele klinker als ‘korte’ klinker moet uitspreken. Denk hierbij aan: lopen (ik loop), eten (ik eet), horen (ik hoor) en sturen (ik stuur).
Tot slot nog iets over deelbare werkwoorden. Daarvan wordt slechts een deel gebruikt dat al of niet van een ‘t’ aan het einde wordt voorzien. Kijk maar eens naar: ophangen (ik hang op), rondleiden (ik leid rond), terugkrabbelen (ik krabbel terug). Je ziet dat bij de deling van het werkwoord de woordvolgorde van de delen onderling wisselt. Het woorddeel dat bij het subject komt te staan moet op de juiste manier (met of zonder t) worden geschreven.
Bij 2e en 3e persoon enkelvoud en de meervoudsvormen
Tot nu toe hebben we alleen de 1e persoon enkelvoud besproken in de tegenwoordige tijd. Daar hoort achter de stam geen letter ‘t’. Nu kijken we ook naar de 2e en 3e persoon enkelvoud en naar de meervoudsvormen. We vervangen Jaap voor het gemak door ‘ik, jij of hij(/zij/het)’. Bij meervoud gaan we ervan uit dat Jaap iets samen doet met Kees. We vervangen hun namen gemakshalve door ‘wij, jullie of zij’.
Stel je voor dat iemand bij Jaap thuis de mededeling van Jaap nog even bevestigend nazegt. Dan krijg je als zin: ‘Jij fietst naar de snackbar.’ Er staat nu een ‘t’ achter fiets. Dit klopt, want de regel is dat de 2e persoon enkelvoud altijd een stam + t heeft. Ook kan iemand bij Jaap thuis de boodschap dat Jaap naar de snackbar fietst nog even overbrengen aan een ander. Dan krijg je als zin: ‘Hij fietst naar de snackbar.’ Ook nu zie je achter de stam een ‘t’ staan. Ook dit klopt, want ook de 3e persoon enkelvoud heeft achter de stam altijd een ‘t’.
Bij de meervoudsvormen worden achter de stam de letters ‘e’ en ‘n’ weer aan de stam toegevoegd. Je krijgt dan dus: ‘wij/jullie/zij fietsen naar de snackbar’. Bij alle drie de meervoudsvormen is dit dus hetzelfde.
De voltooid verleden tijd
Maar waar komt dan die ‘d’ vandaan die sommige mensen achter een stam schrijven? Want bij zinnen in de tegenwoordige tijd wordt nooit een ‘d’ achter de stam geplakt. We kennen alleen maar de ‘t’ bij de 2e en 3e persoon enkelvoud. Die mensen zijn in de war met de voltooid verleden tijd. Die vind je in zinnen met het subject + een vorm van ‘hebben’ of ‘zijn’, in combinatie met het werkwoord dat wij hier bespreken. Daar wordt achter de verledentijdsvorm vaak een ‘d’ toegevoegd, maar soms ook een ‘t’. Je ziet dan ook vaak dat mensen in de voltooid verleden tijd een ‘t’ schrijven waar een ‘d’ hoort te staan. Het zit zo:
In de voltooid verleden tijd zeg je bijvoorbeeld: ‘hij heeft geschreeuwd’. Je ziet dat er nu een ‘d’ staat waar in te tegenwoordige tijd een ‘t’ zou staan (Hij schreeuwt -> 3e persoon enkelvoud = stam + t.). De meeste woorden in de voltooid verleden tijd worden gevormd door ‘ge’ aan de voorkant van de stam te plakken. (schreeuwen, stam is: schreeuw, voltooid verleden tijd: geschreeuwd). Maar je weet niet zomaar welk woord in de voltooid verleden tijd een ‘d’ of een ‘t’ aan het einde krijgt.
Let op! Daar is een belangrijke regel voor. Eindigt de stam van het werkwoord op één van de medeklinkers in het woord ’t Kofschip X, dan komt er een ‘t’ te staan achter het werkwoord in de voltooid verleden tijd. In ons voorbeeld gebruikten we het woord ‘schreeuw’. De letter ‘w’ staat niet in ’t Kofschip X. Daarom eindigt geschreeuwd op een ‘d’. Maar hadden we ‘fietsen’ als voorbeeld gebruikt, dan zou er hebben gestaan: Ik heb gefietst. De stam (fiets) eindigt op een ‘s’. Die zit in ’t Kofschip X, zodat er in de voltooid verleden tijd een ‘t’ achter de ge + stam geschreven wordt.
Als de eindletter verandert
Let goed op: Soms verandert de laatste letter van een woord dat als stam uit het hele werkwoord is genomen. Je ziet dit bijvoorbeeld bij ‘verhuizen’. De stam van dit woord is ‘verhuiz’ (hele werkwoord zonder ‘e’ en ‘n’). Je schrijft echter: Ik verhuis. Toch moet je de regels van ’t Kofschip X altijd toepassen op de ‘originele stam’. Die eindigt hier dus op een ‘z’. Daarom schrijf je in de voltooid verleden tijd: Ik ben verhuisd. Het ziet er gek uit, zo’n ‘d’ achter de ‘s’, maar het is helemaal volgens de regels van ’t Kofschip X.
Veelgestelde vragen
Bij welke woorden moet je kiezen tussen een ‘d’ of ‘t’ aan het einde? Dit doe je alleen bij werkwoorden.
Dit zijn woorden die een bepaalde activiteit, beweging, handeling of proces aangeven. Zoals ik eet een boterham. Eten is dan het werkwoord.
Dit is het hele werkwoord zonder de eindletters ‘e’ en ‘n’. Bij dubbele medeklinkers moet ook een medeklinker worden weggehaald.
Dit gebeurt bij de 2e en 3e persoon enkelvoud (dus bij: jij en hij/zij/het).
Als in de voltooid verleden tijd een werkwoord opgeschreven moet worden waarvan de stam op een letter uit ’t Kofschip X eindigt, moet er een ‘t’ aan het einde komen. In de andere gevallen komt er een ‘d’ aan het einde van het werkwoord te staan.
Andere blogs uit deze reeks
1. Waar komt de Nederlandse taal vandaan?
2. De officiële taalniveaus in Nederland
3. Hoe kundig zijn wij in de Nederlandse taal in 2021
4. Veel gemaakte fouten in de Nederlandse taal
5. De d’s en de t’s, waar komen ze vandaan?
6. Wat zijn koppelwoorden en waarom zou je ze moeten gebruiken?
7. Handige ezelsbruggetjes in de Nederlandse taal
8. Het belang van goede teksten
9. De rol van tekst op social media
10. Waarom SEO belangrijk is
11. Op zoek naar synoniemen
12. Medelanders en het Nederlands
Download jouw gratis communicatie ebook!
Betere teksten schrijven
Geef een antwoord